De motie van Dilan Yesilgöz-Zegerius (fractievoorzitter voor de VVD in de Tweede Kamer en tevens demissionair minister van Justitie), gesteund door de fractievoorzitters van de PVV, NSC en BBB, waarin een beroep gedaan werd op het kabinet en de Eerste Kamer om een pas op de plaats te maken met het wetsvoorstel van de Spreidingswet deed in december jl. veel staatsrechtelijk stof opwaaien.
De motie werd niet rechtsstatelijk genoemd, zou in strijd zijn met de homogeniteitsregel en miskende de autonome positie van de Eerste Kamer in ons staatsbestel. In reactie op de kritiek werd de motie afgezwakt en aangenomen. Maar wat als de oorspronkelijke motie gehandhaafd en aangenomen zou zijn? Had die motie dan strijd opgeleverd met een of meer staatsrechtelijke normen? Gaf zij blijk van een gebrekkig rechtsstatelijk kompas? Of was de ophef over het ‘staatsrechtelijk vandalisme’ een beetje overtrokken?
Voor de rubriek De Stelling in het Tijdschrift voor Constitutioneel Recht nodigt de redactie lezers van het tijdschrift uit om te reageren op de volgende stelling:
“Aanvaarding van de motie van het lid Yesilgöz-Zegerius c.s., waarin een beroep gedaan werd op het kabinet en de Eerste Kamer om een pas op de plaats te maken met het wetsvoorstel voor de Spreidingswet, was staatsrechtelijk ontoelaatbaar geweest”
Bijdragen mogen 2500 woorden tellen en dienen een duidelijk beargumenteerd standpunt vóór dan wel tegen de stelling te bevatten. Bijdragen dienen uiterlijk 23 februari binnen te zijn op tvcr@staatsrechtkring.nl