Hoe is het anno 2015 gesteld met het openbaar bestuur in het kleine land achter de dijken? Daarover sprak prof.dr. Remco Nehmelman op 20 maart jl. bij de aanvaarding van het ambt van hoogleraar op het terrein van Publiek organisatierecht, in het bijzonder waterbeheer, aan de Universiteit Utrecht. Lees hier de tekst van zijn oratie (pdf).
Sinds 1 januari van dit jaar hebben gemeenten er enorme bestuurlijke taken bijgekregen op het gebied van jeugdzorg, werk en inkomen en zorg aan langdurig zieken en ouderen. Deze operatie is ongekend en is de grootste decentralisatieoperatie die in Nederland ooit is doorgevoerd. Met deze opschaling van taken is echter de bestuurlijke omvang van gemeenten niet groter geworden. De teller blijft momenteel staan op 393 gemeenten. Dit heeft als gevolg dat veel gemeenten te klein zijn om de nieuwe zorgtaken zelfstandig goed uit te voeren. Gemeenten gaan dan ook steeds vaker met elkaar samenwerken. Dit heeft als gevolg dat veel gemeenteraadsleden geen controle meer kunnen uitoefenen op deze ‘weggegeven’ bovengemeentelijke taken.
Volgens Nehmelman is dit vanuit staatsrechtelijk oogpunt een onaanvaardbare ontwikkeling. Daarbij komt ook nog eens dat veel gemeenteraadsleden zowel qua tijd en kennis niet goed in staat zijn om de complexe en omvangrijke gemeentelijke taken te controleren. Het college van B&W krijgt daardoor teveel macht die niet kan rekenen op voldoende tegenmacht. Om deze situatie te veranderen is volgens Nehmelman een omvangrijke opschaling van gemeenten noodzakelijk. Alleen opschalen is echter niet genoeg. Naast het reduceren van het aantal gemeenten, waardoor de gemeentelijke groei in omvang kan worden gerealiseerd, zijn volgens hem ook zeven fundamentele staatsrechtelijke wijzigingen nodig die resulteren dat gemeenten daadwerkelijk ‘volwassen’ worden.
Naast de positie van de gemeenten, wordt ook kort ingegaan op de positie van de provincies en
waterschappen. Een veelgehoord geluid is om deze publieke organisaties af te schaffen. Volgens Nehmelman is dat onverstandig. Dat geldt zeker voor de waterschappen die voor de veiligheid en daarmee de welvaart van Nederland cruciaal zijn. Niettemin stelt hij ook hier een aantal wijzigingen voor, zoals een ander systeem voor de waterschapsverkiezingen. Aan het slot van zijn oratie wordt kort ingegaan op welke wijze de nieuwe bestuurlijke inrichting kan worden
gerealiseerd waardoor een voorlopig einde kan worden gemaakt aan het voortdurende ‘blauwdrukdenken’.